Balletjes van
Bikker
Aan het begin van 1900 heerste er in vele Hilversumse
gezinnen bittere armoede. Veel werd er in huisjes aan weefwerk gedaan
ten
behoeve van de plaatselijke weversindustrie. Over deze moeilijke tijden
doen in
Hilversum nog vele verhalen de ronde. Dit verhaal gaat over Dorus.
Voor de kinderen bestond al
vroeg de noodzaak om aan het
levensonderhoud hun steentje bij te dragen. Dat gold ook voor Dorus
(officieel
Th. H. Bikker), die op 7 november 1890 werd geboren. Dorus woonde met
zijn
ouders en nog acht broers en zussen aan het Korte Achterom (de huidige
Koninginnenweg). Hij ging naar een fabriek(je) voor suikerwerken in
Utrecht.
Toen hij zo’n jaar of veertien was, bleek wel uit zijn verhalen dat de
jongen
inmiddels heel wat over de fabricage van ‘balletjes’ te weten was
gekomen.
Hoewel zijn vader Manus Bikker (officieel H. Bikker) al op kleine
schaal
balletjes maakte, werd-mede gezien de ervaring die Dorus in Utrecht had
opgedaan besloten de ballenmakerij uit te breiden. De woonruimte aan
het
Achterom was veel te klein en zo omstreeks 1905 besloot vader Bikker
een huisje
te bouwen in de Azaleastraat (no 31). Dit moest een huis worden met een
grote
keuken, waarin een kleine, maar ook een grote deur moest worden
aangebracht.
Deze laatste was nodig om de vaten met grondstoffen naar binnen te
kunnen
rollen of op een berrie de keuken in te kunnen rijden. Niet helemaal
tot
genoegen van moeder Bikker zou deze keuken tevens als werkruimte moeten
dienen.
Er kwam een kolenfornuis dat met hout en briketten werd gestookt. Aan
de muur
werd meteen een grote ijzeren haak aangebracht (rond 32 mm), op een
hoogte van
ongeveer 1,75 meter. De verdere bedrijfsinventaris bestond uit twee
ijzeren
platen ca. 100 X 80 cm op lage schragen, een soort deegrol van zo’n 65
cm met
haaks daarop 19 ronde ijzeren snijmesjes, een reuze braadpan met een
doorsnede
van ca. 70 cm. en met stevige oren, een zeer grote schaar,
pepermuntolie,
kaneel en kleurstoffen.
Op dinsdag werden de ballen
gemaakt. Dat betekende dat
maandagavond alles in gereedheid moest worden gebracht, opdat men de
volgende
morgen om 6 uur kon beginnen tot 4 uur middags. Er moest dan keihard en
snel
worden doorgewerkt en je moest elkaar vooral niet voor de voeten lopen.
De ingrediënten
bestonden uit witte en bruine stroop, witte suiker en water ui te pomp.
De
witte stroop zat in vaten van 100 liter, de bussen met bruine stroop
stonden
gereed en de suiker stond in balen in de hoek. In de grote pan werd de
stroop
met suiker en water gemengd. Deze ging op het inmiddels goed
aangewakkerde
fornuis en dan maar wachten op de juiste temperatuur en taaiheid
bereikt was.
Hoe kon je nu weten wanneer het spul precies taai genoeg was? Ook daar
hadden
de Bikkers iets op gevonden. Een stenen pijpje, dat ook wel als
tabakspijpje of
bellenblaaspijpje werd gebruikt, werd met de steel in de brij gestoken.
Met de
vingers stroopte men het aangehechte suikerwerk eraf en brak het door.
Als het
bij het doorbreken een knappend geluid gaf, was de massa klaar om voor
de helft
op de plaat te worden uitgestort. De andere helft bleef op het fornuis.
Als de
brij stijf geworden was, werd een kluitje roomboter toegevoegd en was
de massa
weer gereed voor behandeling. Het gestorte ‘suikerdeeg’ liep op de
plaat uit en
met de roller ging men dan van boven naar beneden en van links naar
rechts over
de plaat; zo ontstonden er vierkante balletjes. Dat dit alles in
ijltempo moest
gebeuren laat zich begrijpen. Het snijafval van de buitenranden werd
voor een
cent per puntzakje aan de kinderen verkocht. Aan de deur van de
(kruidenierswaren) winkel werd dan een bordje gehangen ‘Heden
ballensuiker’.
Iedereen in de omgeving wist daarvan en in een mum van tijd waren de
zakjes
uitverkocht.
Het maken van kussenballetjes
was voor de meer gevorderden.
Als het deeg hiervoor de juiste temperatuur en substantie had, werd ook
dit op
de plaat gestort. Dit deeg was stijver en vloeide niet uit op de plaat,
maar
bleef als een klont liggen. Dan werden de handen in meel gestoken om
verbranden
te voorkomen en de hel klont werd op de haak aan de muur gegooid. Van
de haak
liep de massa in twee strengen naar beneden. Als bijna de grond geraakt
werd,
werden de uiteinden opgepakt en in een lus gelegd, waarna het geheel
weer over
de haak ging. Dit werd enkele malen herhaald om het deeg luchtig te
maken. Het
is duidelijk dat het ook bij deze handelingen op snelheid aankwam. De
strengen
werden op de plaat gelegd, het ‘Bikkers-oog’ schatte onfeilbaar de
juiste de
juiste diameter en dan kon in razend tempo het knippen met de grote
schaar op
de met zink beklede ballentafel beginnen. Door de knip bolden de
suikerstrengen
op en zo ontstond het kussentje. Het was allemaal handwerk en de
kussentjes
waren dus niet altijd even groot, maar dat hield ook bij de klanten de
spanning
erin. Als dan om een uur of vier de dagtaak er op zat, likte men niet
aan de
zoete suikerballen, maar aan een welverdiende borrel! In het begin ging
vader
Manus er meestal met de hondenkar op uit om de ballen uit te venten.
Hij had
vele vaste klanten en werd door zijn zoete negotie in heel het Gooi een
bekende
figuur. Helaas overleed hij op 48 jarige leeftijd aan longontsteking.
Zijn
vrouw, Clasina de Gooijer, heeft toen op doortastende wijze de zaak
voortgezet,
maar bij haar overlijden in 1919 was het Dorus die de leiding overnam.
Hij
trouwde inderhaast met zijn geliefde Susanna de Gooijer, want het pand
in de
Azaleastraat kon niet onbewoond blijven. Zo werd met behulp van broer
Henk en
zwager Willem de Gooijer de onderneming ‘Ballen-Bikker’ voortgezet.
Onze Dorus die aan het begin van
dit verhaal nog maar een
ongeveer veertienjarige is, werd allengs de bekende ome Dorus’. Een dag
in de
week ging hij er op uit met de mand voor op de fiets. Een mand vol
bussen
gesorteerde ballen, harde witte en rose (uit witte stroop) en bruine
(uit
bruine stroop), netjes gescheiden gehouden van de zachtere kussentjes
met
pepermunt- of kaneelsmaak. Zo herinneren vele balletjes liefhebbers hem
nog:
fluitend en grapjes makend met de kinderen. Ook ome Henk ging eens per
week op
pad. Zijn rayon lag meer in Bussum, terwijl zwager Willem de Gooijer
zijn
afnemers had in Naarden en Muiderberg. Later is Willem zelf met ballen
maken
begonnen in een pand op de Hoge Larenseweg 309. Één van zijn
specialiteiten
werd ook de kaneelstokken.
Schraalhans was in die tijd
keukenmeester, maar ach, die
balletjes en die kussentjes… vier ballen kocht je voor een cent en:
voor elk
kind uit het gezin een balletje als moeder voor een dubbeltje besteed
had! Er
werd geen suiker in de koffie gedaan, maar er werd een bruine bal bij
gelegd.
Het was wel de bedoeling dat je met zo’n balletje twee kopjes koffie
deed.
Lekker voordelig!
In de loop der
jaren veranderden de tijden en verbeterden
de levensomstandigheden. De omzet werd steeds kleiner en in plaats van
eenmaal
per week, werden de ballen en kussentjes nog maar eens per veertien
dagen
aangemaakt, later zelfs nog maar eenmaal per maand. In 1948 is men met
de
productie gestopt.
Bron:Geschiedenis van Vitus aan het Melkpad 1889-1989. Maria Blom-Blokland.